Veel mensen die Italiaans leren hebben moeite met het gebruik van 'gli' en 'lo'. Op zich is het vrij simpel, maar je moet het even gezien hebben. Ik probeer hier met voorbeelden en wat uitleg duidelijk te maken wanneer je 'gli' of 'lo' gebruikt.
Lo en gli voor dingen:
In het Italiaans heb je mannelijke woorden die met een klinker beginnen en mannelijke woorden die met 'z' of een 'sp' of 'st' oid beginnen. Voor deze woorden gebruik je in het enkelvoud 'lo' en in het meervoud 'gli'.
Lo zucchero - Gli zuccheri (suiker)
Lo stato - Gli stati (staat)
Lo psichiatra - Gli psichiatri (psychiater)
L'appartamento - Gli appartamenti (appartement)
Lo sponsor - Gli sponsor
Lo = hem en gli = aan hem / tegen hem:
Waar veel studenten Italiaans meer moeite mee hebben is wanneer je 'lo' gebruikt in de betekenis van hem en wanneer je 'gli' gebruikt als aan hem. Dit is soms lastig omdat we in het Nederlands hem en aan hem door elkaar heen gebruiken. Echter, in ons hoofd snappen we altijd of we 'hem' of 'aan hem / tegen hem' bedoelen. Hier wat voorbeelden:
'Lo chiamo domani' = Ik bel hem morgen
'Gli dico di non venire' = Ik zeg (tegen) hem om niet te komen
'Gli chiedo cosa vuole' = Ik vraag (aan) hem wat hij wil
'Lo vedo dopodomani' = Ik zie hem overmorgen
'Gli mando un messaggio' = Ik stuur (aan) hem een bericht
'Lo vado a prendere' = Ik ga hem halen
'Gli da un piccolo regalo' = Hij/zij geeft (aan) hem een klein cadeau
'Lo accompagni tu? = Vergezel jij hem?
In het begin is dit lastig, dus kun je zelf beter gebruiken:
'Domani chiamo lui'
'Dico a lui di non venire'
'Chiedo a lui cosa vuole'
'Dopodomani vedo lui'
Je kunt zien dat 'a lui' 'gli' wordt en 'lui' 'lo' als je de zin anders formuleert.
'Domani chiamo lui / Domani lo chiamo'
'Dico a lui di non venire / Gli dico di non venire'