Zonder dat wij er erg in hebben, blijken we in het Nederlands veel te verwachten. We praten in elk geval vaak over verwachtingen. In het Italiaans bestaan verwachtingen wel, maar wordt het werkwoord verwachten minder gebruikt dan in het Nederlands.
'Aspettare' is wachten en heel anders dan 'aspettarsi' hetgeen verwachten betekent.
Aspettare = wachten
'Aspetto il treno da 5 minuti' = Ik wacht al 5 minuten op de trein
'Aspettami, sono quasi pronta' = Wacht op mij, ik ben bijna klaar
'Ci hanno fatto aspettare fuori sotto la pioggia' = Ze hebben ons buiten in de regen laten wachten
'Ti aspetto davanti alla stazione' = Ik wacht op jou voor het station
Aspettarsi = verwachten
'Non mi aspettavo quella reazione' = Ik had die reactie niet verwacht
'Ti aspetti di vincere?' = 'Pensi di vincere?' = Verwacht je te winnen?
'Ci aspettavamo un film romantico ma era un detective' = Wij verwachtten een romantische film maar het was een detective
'Che cosa ti aspetti da questo corso?' = Wat verwacht je van deze cursus?
'Non me lo aspetto' = Ik verwacht het niet
Je kunt ook 'avere un'aspettativa' gebruiken, een verwachting hebben.
'Avevo tante aspettative per la vacanza ma non mi sono divertita' = Ik had hoge verwachtingen voor de vakantie, maar ik heb mezelf niet vermaakt
'Le aspettative per il concerto erano alte, ma non è stato molto bello' = De verwachtingen voor het concert waren hoog, maar het was niet erg mooi
Zoals gezegd gebruikt met in het Italiaans minder vaak verwachten dan in het Nederlands. Vaker hoor ik 'credere' (geloven) en 'pensare' (denken).
Ik verwacht niet dat de zon morgen schijnt = 'Non credo che domani ci sia il sole'
Ik had nooit verwacht te winnen = 'Non avrei mai creduto / pensato di vincere'
Wie had dat ooit verwacht! = 'Chi l'avrebbe mai pensato!'
Andere verwachtingen ...
De weersverwachting = 'Le previsioni del tempo'
In verwachting zijn = 'Essere incinta' (heel romantisch wordt soms gezegd: 'essere in dolce attesa' ('l'attesa' = het wachten).